Een werkneemster van de ondernemingsraad van een faculteit van de Universiteit van Amsterdam is het niet eens met de omschrijving en waardering van haar functie. Ze maakt hiertegen bezwaar, maar dat wordt ongegrond verklaard. Vervolgens stelt ze beroep in bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaart het beroep wel gegrond en vernietigt het besluit. Volgens de Rechtbank moet er uitgegaan worden van de feitelijke werkzaamheden en niet van de haar opgedragen werkzaamheden. De werkgever stelt hoger beroep in bij de Centrale Raad van Beroep. Deze oordeelt op 4 september 2003 dat de Rechtbank de juiste beslissing heeft genomen.